Profetie in dromen en visioenen in Daniël en Openbaring
Deel 1 van 4 van deze bijbelstudie

 

Inleiding

In deze bijbelstudie gaan we eerst de droomgezichten en visioenen, die in het boek Daniël zijn opgeschreven, bestuderen. Daarna gaan we ook het boek Openbaring daarbij betrekken, want veel wat we in Openbaring tegenkomen heeft een verbinding met wat Daniël heeft gezien in zijn droomgezichten.
Deze droomgezichten gaan over verborgenheden die God wil openbaren. God wil kenbaar maken wat er in de toekomende dagen geschieden zal.

We zullen de droomgezichten met elkaar lezen, maar om het beter te begrijpen is het beter om zelf eerst het hele boek Daniël te lezen. De volgende kerngedeelten geef ik hieronder.

Daniël 2:1-3, 16, 26-45 De Droom van Nebukadnessar.

Daniël 7:1-28 Het droomgezicht over de vier dieren.

Daniël 8:1-27 Het gezicht van de ram en de bok.


De droom over het beeld

We zullen eerst de droom van Nebukadnessar behandelen. Er zit daar een punt in dat door vrijwel de meeste bijbel geleerden over het hoofd wordt gezien. Het beeld dat Nebukadnessar in zijn droom zag werd uitgelegd door Daniël. Voor de volledigheid zet ik het hele bijbelgedeelte hieronder:

Daniël 2

1 In het tweede jaar nu der regering van Nebukadnessar had Nebukadnessar een droom, waardoor zijn geest verontrust werd en het met zijn slaap gedaan was.
2 Toen gebood de koning, dat men de geleerden, de bezweerders, de tovenaars en de Chaldeeen zou roepen, om de koning zijn droom te verklaren; en zij kwamen en stonden voor de koning.
3 De koning zeide tot hen: Ik heb een droom gehad, en mijn geest is verontrust, zodat ik die droom wil verstaan.

16 Toen trad Daniël binnen en verzocht de koning of hij hem een bepaalde tijd wilde gunnen om aan de koning de uitleg te kennen te geven

26 De koning antwoordde en zei tegen Daniël – zijn naam was Beltsazar –: Bent u in staat mij de droom te laten weten die ik gezien heb, en de uitleg ervan?
27 Daniël antwoordde in de tegenwoordigheid van de koning en zei: De verborgenheid die de koning vraagt, kunnen wijzen, bezweerders, magiërs en toekomstvoorspellers de koning niet te kennen geven. 28 Maar er is een God in de hemel Die verborgenheden openbaart. Hij heeft koning Nebukadnezar laten weten wat er in later tijd gebeuren zal.


De uitleg door Daniël

Daniël 2

Uw droom en de visioenen die u voor ogen kwamen op uw bed, zijn deze:
29 Terwijl u, o koning, op uw bed lag, kwamen er gedachten in u op over wat hierna gebeuren zal. En Hij Die de verborgenheden openbaart, heeft u laten weten wat er gebeuren zal.
30 Mij nu, aan mij is deze verborgenheid geopenbaard, niet door een wijsheid die in mij is boven alle levenden, maar daarom dat men de koning de uitleg ervan zou laten weten en dat u de gedachten van uw hart zou weten.
31 U, o koning, keek toe, en zie: een groot beeld. Dit beeld was hoog, de glans ervan uitzonderlijk. Het stond voor u. De aanblik ervan was schrikwekkend.
32 Het hoofd van dit beeld was van goed goud, zijn borst en zijn armen waren van zilver, zijn buik en zijn dijen van brons,
33 zijn benen van ijzer, zijn voeten gedeeltelijk van ijzer, gedeeltelijk van leem.
34 Hier keek u naar, totdat er, niet door mensenhanden, een steen werd afgehouwen. Die trof dat beeld aan zijn voeten van ijzer en leem, en verbrijzelde die.
35 Toen werden het ijzer, het leem, het brons, het zilver en het goud tegelijk verbrijzeld. Ze werden als kaf op een zomerdorsvloer. De wind voerde ze weg, zodat er geen spoor van teruggevonden werd. Maar de steen die het beeld getroffen had, werd tot een grote berg en vulde de hele aarde.
36 Dit is de droom. Nu zullen wij de uitleg ervan in de tegenwoordigheid van de koning vertellen:
37 U, o koning, bent een koning der koningen, want de God van de hemel heeft u het koningschap, macht, sterkte en eer gegeven.
38 Overal waar de mensenkinderen wonen, heeft Hij de dieren van het veld en de vogels in de lucht in uw hand gegeven. Hij heeft u aangesteld tot heerser over dit alles. U bent dat gouden hoofd.
39 Na u zal een ander koninkrijk opkomen, lager in waarde dan het uwe. Daarna nog een ander, het derde koninkrijk, van brons, dat heersen zal over de hele aarde.
40 En het vierde koninkrijk zal sterk zijn als ijzer, want het ijzer verbrijzelt en vergruist alles. Juist zoals het ijzer alles verplettert, zo verbrijzelt en verplettert dit koninkrijk alles.
41 Dat u verder de voeten en de tenen, gedeeltelijk van leem van een pottenbakker en gedeeltelijk van ijzer, gezien hebt – dat zal een verdeeld koninkrijk zijn. Het zal iets hebben van de hardheid van ijzer – juist daarom zag u ijzer vermengd met modderig leem.
42 En de tenen van de voeten, gedeeltelijk van ijzer en gedeeltelijk van leem – dat koninkrijk zal gedeeltelijk sterk zijn en gedeeltelijk broos.
43 Dat u gezien hebt ijzer vermengd met modderig leem – ze zullen zich door menselijk zaad vermengen, maar ze zullen zich niet aan elkaar hechten, zoals ijzer zich niet vermengt met leem.
44 In de dagen van die koningen zal de God van de hemel echter een Koninkrijk doen opkomen dat voor eeuwig niet te gronde zal gaan en waarvan de heerschappij niet op een ander volk zal overgaan. Het zal al die andere koninkrijken verbrijzelen en tenietdoen, maar zelf zal het voor eeuwig standhouden. 45 Daarom hebt u gezien dat, niet door mensenhanden, uit de berg een steen werd afgehouwen, die het ijzer, brons, leem, zilver en goud verbrijzelde. De grote God heeft de koning laten weten wat er hierna geschieden zal. De droom is waar en de uitleg ervan betrouwbaar.”


Vier koninkrijken die elkaar opvolgen

We hebben gezien dat die verschillende delen van het lichaam verschillende koninkrijken voorstellen. Ze volgen elkaar op.

Waar het me nu om gaat zijn de verzen 34-35 en 44-45.

“35 toen werden het ijzer, het leem, het koper, het zilver en het goud tegelijk verbrijzeld”"

“44 Maar in de dagen van die koningen zal de God des hemels een koninkrijk oprichten, dat in eeuwigheid niet zal te gronde gaan”.

Aan de ene kant wordt duidelijk gemaakt dat al die koninkrijken opeenvolgend zijn, maar aan de andere kant staat er toch ook duidelijk dat al die koninkrijken TEGELIJKERTIJD verbrijzeld zullen worden. En dat alles zal gebeuren ten tijde dat de God des hemels zijn koninkrijk zal oprichten. Dat heeft God nog niet gedaan. Dus moet deze profetie nog in vervulling gaan.
Laten we nog eens nauwkeuriger lezen wat er staat. In vers 34 lezen we dat een steen losraakt en het beeld treft aan de voeten van ijzer en leem en die voeten werden door die steen verbrijzeld. En toen werden tegelijk het ijzer, het leem, het koper, het zilver en het goud verbrijzeld. Dus als het laatste rijk wordt vernietigd worden daarmee ook de voorgaande rijken vernietigd.
Zoals we al vaker gezien hebben in andere bijbelstudies, hebben profetieën in de bijbel heel vaak een dubbele laag van vervulling. Zo is dat ook hier het geval.
De eerste vervulling gebeurde vele eeuwen geleden. De tweede vervulling zal gebeuren in onze dagen.
Daniël 2 gaat uiteindelijk over de opkomst van het tien-tenen-rijk in het laatste der dagen. Dit rijk zal opkomen en heersen over de landen van de vier oude rijken. Het zal het rijk zijn van de Antichrist.
Het vierde rijk zal herleven, maar dan zal dit rijk, de voeten van ijzer en leem, verbrijzeld worden door de Steen, die Jezus is. Maar gelijkertijd worden daarmee ook de eerste drie rijken verbrijzeld.
Wat betekent dit?
Die landen, die vroeger door die verschillende machthebbers werden overheerst, zullen ook worden overheerst door de machthebber die heerst over het opnieuw tot leven gekomen vierde rijk.
De droom en de uitlegging zijn gericht op de toekomst. Wat hier duidelijk moet zijn is dat de profetie gaat over de landen en regio’s die genoemd worden, namelijk Babylon en groot Mesopotamië. God was Nebukadnessar niet aan het uitleggen wat de toekomst zou zijn van de westerse wereld, maar het ging om de toekomst van de gebieden waar Nebukadnessar over regeerde.
De tekst die over het vierde rijk gaat zegt: “40 En het vierde koninkrijk zal sterk zijn als ijzer, want het ijzer verbrijzelt en vergruist alles. Juist zoals het ijzer alles verplettert, zo verbrijzelt en verplettert dit koninkrijk alles.”
Heeft Rome al die koninkrijken veroverd? Heeft Rome het Babylon-rijk verbrijzeld, het Medo-Perzische rijk (Iran), en het Griekse rijk? Nee dat heeft het niet.
Daarmee valt Rome af als vierde rijk.
Als het niet het Romeinse rijk was, welk rijk komt dan wel in aanmerking? Welk rijk heeft al die landen van de drie voorgaande ingenomen?
Een interessante vraag. En we zullen naar het antwoord op zoek gaan.
Maar voor we verder gaan zullen we even de Teksten bladen bespreken die gedownload kunnen worden.

Vergelijk van de gezichten in Daniël t/m het Derde rijk.
Het Eerste of Babylonische rijk

Omdat het best wel lastig is om een goed overzicht te houden van de teksten, vooral als je ze naast elkaar wilt kunnen vergelijken, heb ik tekstenbladen gemaakt. Deze tekstenbladen zijn in vakken verdeeld om de vergelijking te vereenvoudigen.

Het handigste is om het uit te printen. Daarvoor heb ik een Acrobat PDF file gemaakt. Dit is te downloaden door op de link hiernaast te drukken. -->

Maar er is ook een pagina die gewoon op het scherm kan worden bekeken. Druk daarvoor op die knop. -->

In eerste instantie lijken de drie gezichten helemaal niet op elkaar. Maar als we ze naast elkaar gaan leggen, zullen we zien, dat ze wel degelijk met elkaar te maken hebben. Het zijn verschillende voorbeelden, die in weze, allemaal over hetzelfde onderwerp gaan. En dat onderwerp is: de geschiedenis van de wereld tot aan de tijd van het einde.

Vakken A van tekstenblad 1

Het beeld dat Nebukadnessar zag in zijn droom symboliseerde verschillende tijdsperioden waarin verschillende wereldrijken aan de macht zijn.
Het eerste rijk is dat van Nebukadnessar.

"U, o koning,...bent dat gouden hoofd." (2:37-38). Het is het Babylonische rijk.
Ditzelfde rijk wordt ook uitgebeeld door het 'eerste' dier in Daniël 7:4. Wat er bedoeld wordt met de uitbeelding van dat dier, is in dit stadium van onderzoek niet duidelijk, daarom laten we dat nu nog rusten. Voorlopig moeten we alleen de teksten kennen, zodat later het verband tussen het een en ander duidelijk kan worden.

Daniël 7:17 staat in vakkenrij A, omdat die tekst gelijk al twee dingen goed duidelijk maakt i.v.m. het gezicht van de vier dieren:

De wedergeboren Christenen zullen het koningschap ontvangen bij Jezus' wederkomst. Die vier koninkrijken waar Daniël het over heeft overbruggen dus de tijd tussen Nebukadnessar en Jezus' wederkomst.
De teksten van Daniël 8 in vak A zijn inleidende teksten, waarna het beeld van de ram en de bok wordt weergegeven. Vs.19 geeft duidelijk aan, dat dit beeld slaat op het tijdstip van het einde.
De Heer maakt bekend wat er zal gebeuren in het laatst van de gramschap. Een ander woord voor gramschap is 'toorn'. Het gaat dus over de tijd waarin Gods toorn over deze wereld zal worden uitgegoten.

Vakken B van tekstenblad 1

In Daniël 2 wordt het beeld dat Nebukadnessar zag verder omschreven en uitgelegd. Uit deze teksten blijkt nu al duidelijk, dat er met dit enorme beeld, een aantal wereldmachten wordt weergegeven. De borst en armen zijn van een andere metaalsoort, minder kostbaar dan goud. Met dit gedeelte van het beeld wordt een tweede wereldmacht weergegeven die zal komen na het Babylonische wereldrijk. Het tweede rijk is dat van de Meden en de Perzen.

Met het tweede dier in Daniël 7 wordt dit tweede rijk gesymboliseerd, overigens zonder verdere uitleg.

De ram, in het gezicht van Daniël 8, blijkt volgens vs.20 het symbool te zijn van het tweede rijk. "De ram met de twee hoorns die u gezien hebt, dat zijn de koningen van Medië en Perzië." Over deze koningen spreekt God in Daniël 10:1 en Daniël 11:21.

Vakken C van tekstenblad 1

Weer terug naar het beeld dat Nebukadnessar zag. De buik en de lendenen van koper. Dit zal het derde koninkrijk zijn. Een derde wereldrijk.
Het derde dier van Daniël 7, wordt dan omschreven: "en hem werd heerschappij gegeven." Weer geen nadere uitleg te vinden in Daniël, behalve de al eerder aangehaalde tekst (vs.17) "Die grote dieren, die vier in getal zijn, zijn vier koningen, die uit de aarde zullen opstaan."

Verder naar Daniël 8. Het derde koninkrijk wordt hier wat uitgebreider beschreven. Het wordt gesymboliseerd door de geitebok. Vers 21 laat zien. dat het om de koning van Griekenland gaat. De eerste koning over dat wereldrijk van Griekenland wordt weergegeven door de grote horen, die tussen de ogen van de harige geitebok staat.

Het koninkrijk van de Meden en Perzen zal overwonnen worden door (de koning van Griekenland. Deze koning zal, volgens deze profetie, bovenmate groot zijn. (We zullen straks zien, dat dit allemaal ook letterlijk Is uitgekomen.) Die grote koning (van Griekenland) zal 'afbreken', en vier koninkrijken zullen uit zijn koninkrijk ontstaan.

Hoe dit allemaal precies in zijn werk zal gaan, (gezien vanaf de tijd waarin Daniël leeft) wordt verteld in Daniël 11. We beginnen met een korte inleiding over het tweede ofwel het Perzische rijk en zullen dan zeer uitgebreid dit derde rijk, het Griekse rijk, bestuderen aan de hand van Daniël 11. Het belangrijke aan deze profetie is zijn ongelooflijke precisie. Voor hen die van geschiedenis houden is deze profetie een juweeltje, voor anderen zal hij misschien wat aan de droge kant zijn. We zullen deze profetie doornemen, omdat we er verschillende dingen van kunnen leren.

De inhoud is maar ten dele belangrijk, daarom zullen we hem, zonder overal uitvoerig op in te gaan, snel doorlezen. Let op de ongelooflijke precisie waarmee deze profetie is weergegeven. Dat moet een betekenis hebben.
Voor een aantal van de lezers van deze studie zal het volgende stuk niet echt interessant zijn, voor anderen juist weer wel. Het is mogelijk om dit gedeelte over te slaan en gelijk door te gaan naar deel 2 zonder dat er iets gemist wordt over het hoofdonderwerp van de ze studie. Maar bedenk wel dat dit zeer gedetailleerde stuk niet voor niets in de bijbel staat. De betrouwbaarheid van een profeet is namelijk af te meten aan het uitkomen van het geprofeteerde. En deze profetie is zeer nauwkeurig uitgekomen.


Daniël 11
Het Tweede of het Perzische Rijk


Daniël 5:28

Belsassar: "uw koninkrijk is verdeeld en het is aan de Meden en de Perzen gegeven."

Belsassar was de zoon van Nebukadnessar. Hij was koning over het machtige Babylonische rijk, ofwel het rijk der Chaldeeën. (Het eerste rijk). God zegde hem aan, dat zijn koninkrijk verdeeld is en aan de Meden en de Perzen gegeven is. Dit werd werkelijkheid toen de Meden en de Perzen de Babyloniërs versloegen. Belsassar werd gedood (Daniël 5:30), en Darius de Meder ontving het koningschap (Daniël 6:1-2). Waarschijnlijk was hij een onderkoning onder Kores.

Ga terug naar het begin van deze pagina

Nu dan naar Daniël 11.
Dit is een zeer uitgebreide profetie, die we tekst voor tekst zullen volgen. De engel die met Daniël sprak zegt:

Daniël 11:1

"En ik, ik stond in het eerste jaar van Darius, de Mediër, hem terzijde als steun en toeverlaat. (hier spreekt Daniël's vorst: Michaël). Nu zal ik u dan de waarheid bekendmaken."


vers 2

"Zie, er zullen nog drie koningen in Perzië aan de macht komen.... "

Die drie koningen zijn de koningen die na Kores komen: Cambysus, Smerdes en Darius I Hystaspes.


vers 2b

"....en de vierde zal grotere rijkdom verwerven dan alle anderen. Als hij sterk geworden is door zijn rijkdom, zal hij allen opzetten tegen het koninkrijk Griekenland.""

De vierde koning was Xerxes I (485-465 v.Chr.). Hij voerde de Perzische oorlogen tegen Griekenland. Er volgden nog 8 Perzische koningen, maar die zijn niet van belang voor het doel van de profetie. Na de oorlog, die Xerxes (de Pers) tegen Griekenland voerde, stelde koning Philippus van Macedonië een plan op voor een grote oorlog om het Perzische rijk te veroveren, met een leger dat bijna volledig uit Grieken bestond. Hij stierf voor hij zijn plan kon uitvoeren.

vers 3

"Daarna zal er een machtige koning aan de macht komen, die met grote heerschappij zal heersen en zal handelen naar eigen goeddunken."

De zoon van Philippus van Macedonië, Alexander de Grote, nam de plannen van zijn vader over en viel Perzië binnen. Hij versloeg het Perzische leger in de slag bij Issus. 333 v.Chr.(Daniël 8:5-6). Vervolgens rukte hij op naar Egypte en bracht het Perzische rijk de uiteindelijke vernietigende nederlaag toe in de slag bij Arbela. 331 v.Chr.


Het Derde, of Griekse rijk

Alexander de Grote versloeg de Perzen. Nog maar nauwelijks begonnen met zijn regering stierf hij op 33 jarige leeftijd. Juni 323 v.Chr.


vers 4

"Zodra hij echter aan de macht komt, zal zijn koninkrijk verbroken worden en opgedeeld worden naar de vier windstreken van de hemel, maar niet voor zijn nakomelingen en niet overeenkomstig de heerschappij waarmee hij had geheerst, want zijn koninkrijk zal uiteengerukt worden en zal zijn voor anderen dan voor hen."

Alexander de grote had geen erfgenamen. Uit zijn rijk groeide in 301 v.Chr. vier rijken. Vier generaals deelden het rijk van Alexander de Grote.


vers 5

"Dan zal de koning van het zuiden sterk worden."

Dit is Ptolemaeus I Lagi (Soter), een van de vier generaals. Hij regeerde over Egypte. Het zuiden betekent ten zuiden van Israël.

"maar een van zijn vorsten zal sterker worden dan hij en heersen. Zijn heerschappij zal een grote heerschappij zijn."

Seleucis I Nicator, een van de generaals van Ptolemaeus, werd ook sterk. Hij veroverde met troepen van Ptolemaeus Babel en maakte zich meester van de troon, gebruik makend van het feit dat Ptolemaeus door een oorlog in beslag werd genomen.


vers 6

"Na verloop van jaren zullen zij een verbintenis met elkaar aangaan. De dochter van de koning van het zuiden zal naar de koning van het noorden komen om een billijke overeenkomst aan te gaan."

Na 50 jaar vond dit precies plaats zoals het staat beschreven! De koning van het Noorden (Syrië) was op dat moment Anthiochus II Theos, de tweede opvolger van Sleucus I Nicator. De dochter van de koning van het Zuiden is Berenice. Haar vader is Ptolemaeus II Phila-delphus (285-247 v.Chr.). Antiochus II voerde in 260 v.Chr. een oorlog tegen Ptolemaeus II, die in 252 v.Chr. werd beëindigd door een huwelijk tussen Antiochus en Berenice.

"Zij zal echter geen kracht in haar arm meer overhebben, en ook hij zal niet standhouden, evenmin zijn arm. Zíj zal overgeleverd worden, evenals zij die haar gebracht hebben,"

Na de geboorte van een zoon uit dit huwelijk stierf Ptolemaeus II (koning van het zuiden) en heeft Antiochus II (koning van het Noorden) zich verzoend met zijn eerste vrouw Laodice, die hem en het kind van Berenice vergiftigt en daarna Berenice met haar hele gevolg liet ombrengen.

"hij die haar verwekt heeft"

Haar Vader Ptolemaeus II van Egypte.

"en hij die haar in die tijden versterkt heeft."

Antiochus II, die Berenice trouwde.


vers 7

"Maar uit de loot van haar wortels zal er iemand in zijn plaats aan de macht komen. Hij zal met het leger komen en de vesting van de koning van het noorden binnentrekken, tegen hen optreden en hen onderwerpen."

Een 'loot van haar wortels'. Haar wortels waren haar ouders. Die loot moet dus Berenices broer zijn. Dit is Ptolemaeus III Euergetes (regering 247-221 v.Chr.). Deze Ptolemaeus III wilde de moord op zijn zuster wreken en viel Dyrië binnen in 245 v.Chr. en versloeg Seleucus II Callinicus.


vers 8

"Ook zal hij hun goden met hun godenbeelden en met hun kostbare voorwerpen van zilver en goud als buit naar Egypte brengen, en zelf zal hij enige jaren standhouden tegen de koning van het noorden."

Het meenemen van godenbeelden is een teken van volkomen overwinning.


vers 9

"Zo zal de koning van het zuiden in het koninkrijk komen en hij zal weer naar zijn eigen land terugkeren"

'Dit is de mislukte veldtocht van Seleucus III Callinacas in 240 v.Chr.


vers 10

"Dan zullen zijn zonen zich in de strijd mengen en een menigte grote legers verzamelen."

De zonen van de koning van het Noorden, Seleucus III Ceraunus (226-223 v.Chr.) en Antiochus III de Grote (223-187 v.Chr.). Deze beide zoons van Seleucus II vormden gigantische legers om oorlog te voeren tegen Egypte, zij wilden hiermede hun vader wreken en gebieden heroveren.

"Een van hen zal snel komen, het land overspoelen, doorkruisen en terugkomen, zich in de strijd mengen en tot zijn vesting doordringen."

Antiochus III nam na 27 jaar zijn fort Seleucia weer in en hij veroverde ook het grondgebied van Syrië, tot aan Gaza, Judea daarbij inbegrepen, waarmee hij het laatste deel van vers 10 vervulde.


vers 11

"De koning van het zuiden zal verbitterd worden. Hij zal uittrekken en tegen hem, de koning van het noorden, oorlog voeren. Ook die zal een grote menigte op de been brengen, maar die menigte zal in zijn hand worden gegeven."

D.i. Ptolemaeus IV Philopator (222-205 v.Chr.) Hij bracht met een leger van 20.000 man Antiochus III (de Grote) een zware nederlaag toe....


vers 12

"Wanneer die menigte zal zijn weggevaagd, zal zijn hart zich verheffen. Tienduizenden zal hij neervellen, maar toch zal hij zich niet kunnen versterken,

....en hij doodde tienduizenden en voegde Judea weer bij Egypte.
Niet sterk zijn is: niet overwinnen.


vers 13

"want de koning van het noorden (Antiochus III) zal terugkomen; hij zal een menigte op de been brengen, groter dan de eerste, en na verloop van tijd, na enkele jaren (n.l. 12 jaar), zal hij snel met een groot leger en met een grote uitrusting komen."

Ptolemaeus IV is dan in 205 v.Chr. gestorven en door zijn vierjarige zoon Ptolemaeus V Epifanes opgevolgd (205-181 v.Chr.) Antiochus III verzamelde een nog groter leger, en hij behaalde grote overwinningen.


vers 14

"In die tijden nu zullen velen opstaan tegen de koning van het Zuiden:"

Daarop sloot hij een verdrag waardoor Philippus van Macedonië en anderen zijn bondgenoten werden tegen Egypte.

"En de gewelddadigen uit uw volk zullen verheven worden om het visioen te bevestigen, "

Daarbij kregen zij hulp van een deel van de Joden, zegt de geschiedschrijver Josephus. Het is de partij der Tobiaden. Deze Hellenistisch gezinde Joden zullen door hun optreden, zonder dat zij het zich bewust zijn, er naar streven om Daniël's profetie over het komende schrikbewind van Antiochus Epifanes vóór de bestemde tijd in vervulling te doen gaan.

"maar zij zullen struikelen."

Zij zullen geen succes hebben maar aan verdrukking ten prooi vallen, (zie Daniël 11:33).


vers 15

"Dan zal de koning van het noorden komen en hij zal een belegeringsdam opwerpen en versterkte steden innemen. De krachtige armen van het zuiden zullen geen stand houden, ook zijn keurtroepen niet. Ja, er zal geen kracht zijn om stand te houden."

Antiochus III heeft de Egyptische veldheer Scopas, die de Joden weer aan Egypte onderwierp, in de vesting Sidon terug gedreven en deze in 198 v.Chr. veroverd.


vers 16

"Hij die tegen hem optrekt, zal handelen naar eigen goeddunken. Niemand zal tegen hem standhouden. Hij zal ook standhouden in het Sieraadland (Israel) en er zal vernietiging in zijn hand zijn."

N.l. Antiochus III (de grote) die tegen Egypte optrekt.


vers 17

"Hij zal zijn zinnen erop zetten om met de kracht van heel zijn koninkrijk te komen, en billijke voorwaarden met zich meebrengen en die ten uitvoer brengen. Hij zal hem een dochter uit de vrouwen geven om het koninkrijk te gronde te richten, maar zij zal niet standhouden, en zij zal voor hem niet zijn."

'billeke voorwaarden ' staat in het Hebreeuws ook voor 'gelijke voorwaarden' of 'huwelijk'. De vrouw is Cleopatra, die hij aan Ptolemaeus Epifanes als vrouw geeft. Maar die dochter zal zich niet lenen voor de intriges van haar vader, maar partij kiezen voor haar nieuwe vaderland.


vers 18

"Dan zal hij zijn zinnen zetten op de kustlanden en hij zal er vele veroveren."

Daarom richte Antiochus III zijn aandacht op iets anders en probeerde in 197 en 196 v.Chr. de eilanden en kusten van Klein-Azië te veroveren.

"Een leider zal echter een einde maken aan zijn smaad tegen hem, zonder dat hij zijn smaad aan hem kan vergelden."

Maar de Romeinse generaal Lucius Cornelius Scipio bracht hem een vernietigende nederlaag toe in de slag bij Magnesia in 190 v.Chr.


vers 19

"Ten slotte zal hij zijn blik slaan op de vestingen van zijn eigen land, maar hij zal struikelen en ten val komen, en niet meer gevonden worden."

Antiochus richte zijn aandacht vervolgens op de forten van zijn eigen land, in het oosten en het westen. De Romeinen legden hem zware oorlogsschattingen op. Antiochus de derde verarmde daardoor zozeer dat hij de tempel van Bel in Elymais wilde plunderen, maar hij werd door de woedende inwoners in 187 v.Chr. doodgeslagen.


vers 20

"In zijn plaats zal er iemand opstaan,"

Dit is Antiochus' zoon: Seleucus IV Philopator (187-176 v.Chr.).

"die een belastinginner het land laat doorkruisen, in koninklijke heerlijkheid. "

Deze Seleucus IV zond zijn belastingontvanger Heliodorus door Judea om geld in te zamelen.

"Na enige dagen echter zal hij gebroken worden, maar niet door toorn en niet door oorlog."

Heliodorus vergiftigde zijn koning: Seleucus IV nadat deze slechts 11 jaar had geregeerd.


vers 21

"In zijn plaats zal er een verachtelijk man opstaan. Men zal hem de koninklijke waardigheid niet geven."

Dit is de beruchte Antiochus IV Epifanes (175-164 v.Chr.) broeder van Seleucus IV, maar niet diens troonopvolger, daar deze een zoon Demetrius had. Hij heet hier een veracht man, omdat hij volgens recht niet voor de troon bestemd was.

"Maar hij zal komen in zorgeloze rust en het koningschap zal hij grijpen door vleierijen."

Door allerlei intriges, geholpen door zijn bediende Eumenes, verdrijft Antiochus IV, Heliodorus en neemt in 175 v.Chr. de troon over.


vers 22

"De krachtige armen van de overstroming zullen vóór hem weggespoeld worden en ze zullen gebroken worden,"

Eigenlijk staat er: armen van een vloed (vgl. Daniël 11:15). De oppositie tegen deze troonsbestijging zal zich als een vloed verheffen, maar hij zal haar gemakkelijk overwinnen.

"ook de vorst van het verbond."

Sommigen denken dat het hier om de vermoording van de hogepriester Onias III in 171 v.Chr. Anderen denken dat het gaat om een van de vorsten waarmee Antiochus IV een verbond sloot. (zie vers 23).


vers 23

"Want zodra men een verbintenis met hem is aangegaan, zal hij bedrog plegen. Hij zal oprukken en met weinig volk machtig worden."

Hoewel hij eerst slechts weinigen aan zijn zijde had, slaagde hij erin, door zijn slinkse streken, bedrog en vleierij, toch steeds meer macht en rijkdom te verwerven.


vers 24

"In zorgeloze rust zal hij ook in de vruchtbaarste streken van het gewest komen en hij zal doen wat zijn vaderen of voorvaderen niet hebben gedaan: roof, buit en bezittingen zal hij onder hen uitstrooien. En tegen vestingen zal hij zijn plannen beramen – maar slechts voor een tijd."

Hij viel ook Gallilea en Beneden-Egypte binnen. Zijn voorvaderen, de vroegere koningen van Syrië, waren de Joden goed gezind geweest, maar zij werden nu tot wanhoop gedreven door het waanzinnige plan van deze eigenzinnige monarch.


vers 25

"Ook zal hij zijn kracht en zijn hart opwekken tegen de koning van het zuiden, met een groot leger."

Bedreigd met een oorlog door de ministers van Ptolemaeus VI Philometor (toen de koning van het Zuiden) die o.a. Palestina als bruidsschat van Cleopatra, de overleden koningin-moeder, opeisen, trekt Antiochus IV in 171 v.Chr. tegen Egypte op.

"De koning van het zuiden zal zich dan in de strijd mengen met een uitermate groot en machtig leger. Hij zal echter geen stand kunnen houden, want men zal plannen tegen hem beramen."

Zo kwam hij te staan tegenover zijn neef, Ptolemaeus VI Philometor, de koning van het Zuiden, die ook een geweldig leger had.


vers 26

"Zij die van zijn gerechten eten, zullen hem breken. Zíjn leger zal wegspoelen en er zullen er velen dodelijk gewond vallen."

De Egyptische koning werd echter verslagen door verraad van zijn eigen officieren en hij werd door Anthiochus IV om de tuin geleid.


vers 27

"Het hart van deze twee koningen zal erop gericht zijn om kwaad te doen, en aan één tafel zullen zij leugens spreken. Maar het zal niet gelukken, want het einde wacht nog tot de vastgestelde tijd."

Na zijn zegen bij Pelusium rukte Anthiochus IV op naar Mephis en nadat de koning van het Zuiden (Ptolemaeus Philometor) in zijn handen was gevallen trachtte hij deze te gebruiken als middel om het gehele land op de knieën te krijgen.
In 174 v.Chr. zat de oom van de koning van het Zuiden aan bij een banket. Anthiochus deed het voorkomen dat hij een verbond wilde sluiten met de jonge Ptolemaeus tegen diens broer, Euergetes II, maar ieder trachtte de ander te bedriegen.


vers 28

"En de koning van het noorden zal terugkeren naar zijn land, met grote bezittingen, en zijn hart zal tegen het heilige verbond zijn. Hij zal zijn wil ten uitvoer brengen en terugkeren naar zijn land."

Met veel buit trekt hij van Egypte naar zijn land terug. Door Palestina trekkend keert hij zich tegen de Joden, slachtte er velen af en beroofde de tempel.


vers 29

"Op de vastgestelde tijd zal hij terugkeren en tegen het zuiden oprukken, maar het zal niet zijn zoals de eerste of zoals de laatste keer."

In hetzelfde jaar viel hij nogmaals Egypte binnen, maar spoor van zijn eerdere succes, omdat Philometer (de koning van het Zuiden) hulp kreeg van uit Rome.


vers 30

"Er zullen schepen van de Kittiërs tegen hem komen en hij zal terugschrikken."

De schepen zijn van de inwoners van Kition op Cyprus. Zij vervoerden de Romeinen. Deze Romeinen dwongen, bij monde van Gajus Papillus Laenas, Anthiochus IV, die reeds ver in Egypte was doorgedrongen, zijn veroveringen prijs te geven.

"Hij zal terugkeren en toornen tegen het heilige verbond en hij zal zijn eigen wil ten uitvoer brengen;"

Ergernis over de vernedering, die de Romeinen hem hebben doen ondergaan, zal Anthiochus IV verbitteren tegenover de Joden en hem doen besluiten om zijn plan om zijn gehele rijk te helleniseren, gewelddadig uit te voeren.
Hij zal zijn plannen om de Joodse godsdienst te vernietigen, in daden omzetten.

"Hij zal, terwijl hij terugkeert, op hen letten die het heilige verbond verlaten."

Hij kende speciale gunsten toe aan die Joden, die hun godsdienst wilde verzaken.
(Vanaf hier óók profetisch voor de komende antichrist.)


vers 31

"Dan zullen er uit hem krachtige armen voortkomen. Die zullen het heiligdom en de vesting ontheiligen en het steeds terugkerende offer wegnemen en de verwoestende gruwel opstellen."

In 167 v.Chr., het volgende jaar, kwam het dieptepunt van de verschrikking. Antiochus IV stuurde troepen naar het heilige land, die de tempel en het heiligdom ontwijdden. (vgl Daniël 8:11&24). Hij zette het altaar van de Griekse oppergod Zeus boven op het brandofferaltaar en daar werden zwijnen geofferd. (zie voor 'gruwel' Deuteronomium 29:17; 1 Koningen 11:5 ; 2 Koningen 23:24 en Ezechiël 20:7 ).


vers 32

"En hen die goddeloos handelen tegen het verbond, zal hij doen huichelen door vleierijen."

Afvallige Joden krijgen speciale gunsten.

"Het volk echter, zij die hun God kennen, zullen zij grijpen, en zij zullen hun wil ten uitvoer brengen"

Toch zijn er vele Joden die niet afvallig zijn en het verschrikkelijk vinden dat de tempel ontheiligd is. Ondanks verdrukkingen houden zij vast aan het verbond met God.


vers 33

"De verstandigen onder het volk zullen velen onderwijzen. Zij zullen struikelen door zwaard en vlam, door gevangenschap en beroving – dagenlang."

Door hun voorbeeld komen velen tot het inzicht, dat zij beter God kunnen volgen dan Antiochus.


vers 34

"Wanneer zij struikelen, zullen zij met weinig hulp geholpen worden."

Diegenen die zich hielden aan Gods verbond stonden onder leiding van do priester Matthatias, die in het klein een opstand begon tegen Antiochius. Maar die opstand leidde er toe dat men onder Juda Maecabeus Jeruzalem heroverde en de eredienst in de tempel herstelde in 165 v.Chr. (opstand der Maccabeeën).

"Velen zullen zich echter met vleierijen bij hen voegen."

Uit vrees dat anders de wraak der bevrijders hen zal treffen, zullen velen afvalligen weer tot de oude godsdienst terugkeren. Doch die terugkeer is dan slechts gehuicheld.


vers 35

"Van de verstandigen zullen er struikelen, om hen te louteren, te reinigen en zuiver wit te maken, "

Struikelen in de zin van vs.33 = vervolgd. Het gevolg is, dat de gehuicheld teruggekeerden weer zullen afvallen.

"tot de tijd van het einde, want het wacht nog tot de vastgestelde tijd."

Dit hoeft niet het einde van deze huidige wereld te betekenen, het kan ook het einde van de tijd zijn die voor dit deel van de geschiedenis, waar deze profetie over spreekt, is bedoeld.


vers 36

"Die koning zal handelen naar eigen goeddunken. Hij zal zich verheffen en zich groot maken boven elke god. Hij zal tegen de God der goden wonderlijke dingen spreken. Hij zal voorspoedig zijn tot de gramschap voltrokken is. Want wat vast besloten is, zal gebeuren."

Antiochus Epifanes trad op als beschermer van de Griekse goden, maar hij stelde zich in feite met deze goden op één lijn. Zelfs op de munten gaf hij zichzelf uit voor een god. De naam Epifanes heeft de betekenis: de geopenbaarde (god). (Antiochus is steeds een type van de antichrist).

"en ook niet op het verlangen van de vrouwen. Hij zal op geen enkele god letten, maar zichzelf boven alles groot maken."

Dat is Tammuz; in het Grieks: Adonis, de god der stervende en tot nieuw leven ontluikende natuur, de "driewerf begeerde", werd vooral door vrouwen vereerd.


vers 37

"En hij zal niet letten op de goden van zijn vaderen,"

Dat zijn de Syrische goden en de Griekse god Apollo, die op de munten der vorige Syrische koningen voorkwamen. Antiochus Epifanes liet op zijn munten de god Zeus afbeelden.

"en ook niet op het verlangen van de vrouwen. Hij zal op geen enkele god letten, maar zichzelf boven alles groot maken. ."

Dat is Tammuz; in het Grieks: Adonis, de god der stervende en tot nieuw leven ontluikende natuur, de “driewerf begeerde”, werd vooral door vrouwen vereerd.


vers 38

"En hij zal de god van de vestingen in zijn standplaats eren. Hij zal namelijk de god die zijn vaderen niet gekend hebben, eren met goud, met zilver, met edelgesteente en met kostbaarheden."

De god der vestingen is Zeus Olympios, voor wie Antiochus in Anthiochius een beeld oprichtte en wiens altaar hij in Jeruzalem op het brandoffer stelde.


vers 39

"Hij zal versterkte vestingen maken samen met die vreemde god. Voor hen die hij zal kennen, zal hij de eer laten toenemen en hen laten heersen over velen en hij zal het land uitdelen als beloning."


vers 40

"Dan zal in de tijd van het einde de koning van het zuiden hem met de hoorns stoten. En de koning van het noorden zal op hem aanstormen met wagens en met ruiters en met vele schepen. Hij zal de landen binnentrekken, ze overspoelen en erdoorheen trekken."

Van dit treffen is in de geschiedenis niets terug te vinden, en dat is logisch, want wat hier omschreven wordt begint met: "in de tijd van het einde. Dit is profetie die nog vervuld moet worden.

We gaan nu nog wat nadenken over Daniël 11 en speciaal over "de gruwel der verwoesting".
We gaan dit doen in Deel 2.



Daniël 10:1

1 In het derde jaar van Kores, koning van Perzië, werd er een woord geopenbaard aan Daniël, aan wie de naam Beltsazar gegeven is. Dit woord was waarheid en ging over grote strijd. Hij begreep het woord en hij kreeg inzicht in het visioen.

Daniël 11:2

2 Nu zal ik u dan de waarheid bekendmaken.
Zie, er zullen nog drie koningen in Perzië aan de macht komen, en de vierde zal grotere rijkdom verwerven dan alle anderen. Als hij sterk geworden is door zijn rijkdom, zal hij allen opzetten tegen het koninkrijk Griekenland.

Daniël 5:30

30 In dezelfde nacht werd Belsassar, de koning der Chaldeeen, gedood.

Daniël 6:1-2

1 Darius, de Meder, ontving het koningschap toen hij ongeveer tweeënzestig jaar oud was. 2 Het behaagde Darius over het koninkrijk honderdtwintig stadhouders aan te stellen, die over heel het koninkrijk verdeeld zouden zijn,

Daniël 11:33

33 De verstandigen onder het volk zullen velen onderwijzen. Zij zullen struikelen door zwaard en vlam, door gevangenschap en beroving – dagenlang.

Daniël 11:15

15 Dan zal de koning van het noorden komen en hij zal een belegeringsdam opwerpen en versterkte steden innemen. De krachtige armen van het zuiden zullen geen stand houden, ook zijn keurtroepen niet. Ja, er zal geen kracht zijn om stand te houden.

Daniël 8:11&24

11 "Hij maakte zich groot tot aan de Vorst van dat leger. Het steeds terugkerende offer werd aan Deze ontnomen en Zijn heilige woning neergeworpen."
24 "Zijn kracht zal groot worden, maar niet door eigen kracht.
Op wonderlijke wijze zal hij verderf aanrichten,
het zal hem gelukken, hij zal het doen.
Machtigen zal hij te gronde richten,
ook het heilige volk.".

Deuteronomium 29:17

U hebt hun afschuwelijke afgoden en stinkgoden gezien die zij hadden: hout en steen, zilver en goud.".

1 Koningen 11:5

"want Salomo ging achter Astarte aan, de god van de Sidoniërs, en achter Milkom, de afschuwelijke afgod van de Ammonieten.".

2Koningen 23:24

"Ook deed Josia de dodenbezweerders weg, de waarzeggers, de afgodsbeeldjes, de stinkgoden en alle afschuwelijke afgoden die in het land van Juda en in Jeruzalem gezien werden, om zo de woorden van de wet uit te voeren, die beschreven waren in het boek dat de priester Hilkia in het huis van de HEERE gevonden had.".

Ezechiël 20:7

"Daarop zei Ik tegen hen: Laat ieder de afschuwelijke afgoden waar hij tegen opkijkt, wegwerpen. U mag uzelf niet verontreinigen met de stinkgoden van Egypte. Ik ben de HEERE, uw God.".

Daniël 11:33

"“De verstandigen onder het volk zullen velen onderwijzen. Zij zullen struikelen door zwaard en vlam, door gevangenschap en beroving – dagenlang.".