Tienden
 

Mag een mens God beroven?


Dit is een vraag, waar we, neem ik aan, geen moeite mee hebben.
Natuurlijk mag je God niet beroven!
Toch blijkt het te gebeuren, want God stelt deze vraag aan zijn volk Israël.


Maleachi 3:8

“Mag een mens God beroven?
Toch berooft gij Mij.
En dan zegt gij: waarin beroven wij U?”

Het antwoord van de Heer is:
“In de tienden en de heffing,”

Als we dit bijbelgedeelte lezen, moeten we ons een paar dingen afvragen:

  1. Waarvan wil God tienden?
  2. Is dit ook voor de Nieuw Testamentische christenen?

Waarvan wil God tienden?

Spreuken 3:9-10

“Vereer de Here met uw rijkdom
en met de eerstelingen van al uw inkomsten,
dan zullen uw schuren met overvloed gevuld worden
en uw perskuipen van most overstromen."

Het gaat dus om de eerstelingen van al uw inkomsten.
Wat zijn dat: eerstelingen?
Het volk Israël was een boeren bevolking. Ze verbouwden vruchten, tarwe, koren, gerst enz. Maar ook hielden zij vee. Als we in de bijbel zoeken naar de betekenis van de eerstelingen zien we steeds dat het gaat om de eerstelingen van de runderen, van het koren, van het gerstemeel enz.
Abel begon al met geven van de eerstgeboren schapen aan de Here. (Gen.4:4).
In Exodus lezen we het gebod van God aan Israël:


Exodus 34:26

"Het beste van de eerstelingen van uw bodem zult gij in het huis van de Here uw God brengen.”

God wilde dat de Israëlieten eerst aan Hem zouden denken en dan pas aan zichzelf.
We weten natuurlijk wel dat God al die eerstelingen niet voor zichzelf wilde houden maar ze voor de priesters en de levieten bestemd had. Zij waren in dienst bij de Here. Tot in detail heeft God duidelijk gemaakt wat Hij wilde hebben en voor wie het bestemd was.
Jehiskia was een koning in Israël die er achter kwam dat Gods regels al heel lang niet meer werden opgevolgd.


2 Kronieken 31:4-6

“4 Hij beval het volk, de inwoners van Jeruzalem, een bijdrage te geven voor de priesters en de Levieten, opdat deze al hun krachten zouden kunnen wijden aan de wet des Heren. 5 Toen dit woord zich verbreidde, brachten de Israëlieten in grote hoeveelheid de eerstelingen van koren, most, olie, honing en van al wat het veld opleverde, en zij brachten in overvloed de tienden van alles. 6. De Israëlieten en Judeeërs die in de steden van Juda woonden, ook zij brachten de tienden van runderen en kleinvee; eveneens de tienden van de heilige dingen, die de Here, hun God, geheiligd waren, en zij legden die op stapels."


Waar komt ons inkomen (geld) vandaan?

We hebben gezien dat de Israëlieten hun tienden moesten geven van de eerstelingen van alles wat het land op bracht. Nu kan je natuurlijk denken: dat kon toen wel, maar nu is dat anders, de meeste mensen hebben een ander soort baan dan boer.
Laten we eens gaan nadenken over de vraag waar ons geld vandaan komt.
Geld is iets dat we in handen krijgen als beloning op geleverd werk.
Voor sommigen is dat niet zo, die hebben bijvoorbeeld een uitkering. Daar zijn dan redenen voor, er is bijvoorbeeld geen werk genoeg, waardoor er ook geen beloning tegenover kan staan. Of de lichamelijke- of geestelijke toestand van iemand is zo, dat deelnemen aan het arbeidsproces moeilijk, of zelfs onmogelijk is. Maar wat de reden ook is om een uitkering te krijgen, men krijgt geld. En dit geld is inkomen.
Alle geld is in principe afkomstig van verkoop van materialen die uit de grond komen. Een boer bewerkt de grond en oogst op een gegeven moment. Hij verkoopt die oogst. Met die opbrengst koopt hij bijvoorbeeld een televisie. Die televisie moet gemaakt worden. De materialen komen in principe uit de grond. Maar als die boer niet gewerkt had op het land, en daar geen beloning voor gekregen had, had ook de televisiemaker geen inkomen, want waarom zou hij televisies maken als er niemand is die zo’n apparaat koopt?
Het is één grote cirkel. Alles wat we hebben, alles waarmee we werken, alles wat geproduceerd wordt, komt uit de grond.
Ook voor mensen die een kantoorbaan hebben geldt dit.
Mensen op kantoor doen werk dat direkt, of indirekt te maken heeft met wat anderen uit de grond halen.


Van wie is die grond?

Genesis 1:1

“In den beginne schiep God de hemel en de aarde."


Job 41:2

“Wat onder de ganse hemel is, dat behoort Mij toe.”


Deuteronomium 10:14

“Zie van de Here, uw God, is de hemel, ja de hemel der hemelen, de aarde en alles wat daar op is...”


Exodus 19:5

“...want de ganse aarde behoort Mij.”


Psalmen 50:9-12

“Ik neem uit uw huis geen stier,
geen bokken uit uw kooien,
want mij behoort al het gedierte van het woud,
het vee op de bergen, rijk aan runderen.
Ik ken al het gevogelte der bergen,
wat zich roert op het veld staat Mij ter beschikking.
Indien Ik honger had, zou Ik het u niet zeggen,
want Mij behoort de wereld en haar volheid.”

Het is niet alleen zo, dat de aarde van de Heer is, maar alles wat waarde heeft is van Hem.


Haggaï 2:9

“Van Mij is het zilver en van Mij is het goud, luidt het woord van de Here der heerscharen.”

Alles wat hier op aarde is aan rijkdom is dus van God.
Alles wat geproduceerd wordt -geld en wat voor geld te koop is- komt uit de grond. Wij gebruiken onze energie en geestelijke inspanning om uit Gods eigendom geld te halen. Zelfs onze energie en inspanning zijn door Hem gegeven. Hij schiep ons denkvermogen.

Ons hele inkomen is dus in principe van God.
Maar God is gelukkig niet zelfzuchtig. Hij kent onze behoeften.
God is bezorgd over ons.
Hij is een God van liefde.

Als we er eens goed over nadenken, zullen we zien dat God ongeveer negentiende levert van alles wat we maken of produceren, en dat óns denken, plannen maken en werken slechts ongeveer één tiende hieraan bijdraagt.
Maar God wil geen negentiende van de opbrengst of het inkomen, maar slechts één tiende.
God is heel royaal. God wil slechts één tiende.
En nadat wij Gods tiende eerlijk hebben afgedragen worden de overige negentiende ons eigendom. Dat is Gods wet.

En zoals we in het begin al gelezen hebben zal God ons overmatig zegenen als wij die tienden betalen.


Spreuken 3:9, 10

“Vereer de Here met uw rijkdom
en met de eerstelingen van al uw inkomsten,
dan zullen uw schuren met overvloed gevuld worden
en uw perskuipen van most overstromen.”

Het is niet zo, dat wij God een tiende geven van wat wij verdienen, wij hebben niets te geven, álles is van God. Pas als wij die tienden aan Hem hebben betaald, geeft Hij ons het restant (negentiende)!
Als wij die 10% niet aan God betalen is alles wat we uitgeven, uitgegeven van het geld van een Ander. Zolang we nog niet de tiende betaald hebben is elke cent die we ontvangen hebben nog van God. Als we dit geld dan uitgeven, stelen we van God!

God gaat eigenlijk een compagnonschap met ons aan.
Aan Hem behoort de aarde, de energiebronnen en alles wat waarde heeft. Hij staat ons toe, als Zijn deelgenoot op Zijn aarde te werken onder voorwaarde dat Hij de eerste tiende krijgt.
Als dat niet gebeurt bestelen wij onze Compagnon. Dan zal God zijn aandeel (9/10) niet blijven leveren door onze prestaties te zegenen.


Werd het tienden betalen afgeschaft?

Ho, ho! Wacht eens even!
Eerst lazen we over de Israëlieten die tienden moesten betalen en nu spreken we ineens in de “wij”vorm. Klopt dit wel? Die Israëlieten leefden toch onder de wet en wij toch niet meer?
Ja, dat klopt. De Mozaïsche wet waarin de tiendenbetaling omschreven is, was inderdaad voor het volk Israël bedoeld. Maar voordat die wet er was had God al de regel ingesteld dat de eerstelingen voor Hem waren. Abel had dit goed begrepen, zoals we in het begin al lazen. Ook Abraham was van die regel op de hoogte.
Abraham betaalde al tienden aan Melchisedek, de priester van de allerhoogste God.
Deze Melchisedek was Gods priester van het begin aan. Hij was, zo lezen we in Hebreeën, gelijkgesteld aan de Zoon van God.
Hij was er altijd en zal ook “voor altoos” priester blijven.


Lees Hebreeën 7 (Lees dit in je eigen bijbel of open een apart venster.-->)

We lezen hier in Hebr. 7 dat gedurende de tijd van Mozes tot Christus de priesters van toen, de Levieten -volgens de wet- van het volk tienden hieven.
Het betalen van tienden begon niet onder Mozes, maar werd onder hem voortgezet.
In Hebr.7 worden twee priesterschappen na elkaar genoemd, die van Melchisedek en de Levitische. Het priesterschap van Melchisedek staat hoger dan dat van de Levieten. (9,10).
Tijdelijk heeft God de tiendenbetaling zo geregeld, dat het aan de Levitische priesters betaald moest worden. Nu echter Jezus is opgestaaan en naar de hemel is opgevaren, is Hij Hogepriester geworden naar de ordening van Melchisedek.

De tijdelijk wet op de tiendenbetaling, de tiendenbetaling aan de Levitische priesters, verandert weer in het oorspronkelijke voorschrift. De betaling dient weer aan de priester gegeven te worden, die Priester is tot in eeuwigheid.


Hebreeën 7:12

“Want uit een verandering van priesterschap volgt noodzakelijk ook een verandering van wet.”

Het tiendensysteem, zoals God dat dus heeft ingesteld onder het priesterschap van Melchisedek is nu weer als van ouds van kracht, met dien verstande, dat Jezus nu de Hogepriester is, naar de ordening van Melchisedek.
Met andere woorden, net zoals aan Melchisedek de tienden moesten worden afgedragen, moet dat nu aan onze Hogepriester, aan Jezus, gebeuren.

Jezus is het hoofd van zijn kerk (gemeente).
Diegenen die in Zijn dienst werkzaam zijn, moeten betaald worden door het Hoofd van die kerk. God heeft nooit zelf geïncasseerd, daarom moeten wij onze tienden zelf afdragen aan diegenen waarvan God ons in ons hart zegt dat zij onze tienden nodig hebben.

Ook uit de tiendenbetaling en onze instelling daartegenover blijkt onze overgave aan onze Heer.


1 Johannes 2:4, 5

“Wie zegt: ik ken Hem, en zijn geboden niet bewaart, is een leugenaar en in die is de waarheid niet; maar wie zijn woord bewaart, in die is waarlijk de liefde Gods volmaakt."


Samenvatting

Het oude testament leert ons, dat vanaf het eerste begin, al vanaf Abel, er van de het beste, van de eerstelingen aan God werden afgedragen. Abel deed dat in de vorm van een offer. Abraham gaf zijn tienden aan Melchisedek. Het volk Israël gaf zijn tienden van de oogst en van alle inkomsten aan de Levitische priesters, althans, dat zouden zij moeten doen. God is erg teleurgesteld over zijn volk. Hij zegt zelfs dat zij Hem beroven. Zo ziet Hij het niet afdragen van de tienden.
Toch denkt God daar niet alleen aan. Hij zou hen graag zegenen. Zegenen met overvloed. En dat zal Hij zeker doen als er weer tienden worden afgedragen.

In onze moderne tijd krijgen de meeste mensen hun inkomen door op een andere manier te werken dan op het land. Maar hoe het ook zij, feitelijk komt al ons inkomen uit de grond, en de grond, ja de hele aarde is van de Here. Dus alles wat we produceren en alles waar we geld mee verdienen is in oorsprong van God. Toch wil God niet alles hebben, Hij vraagt ons tien procent van ons inkomen, de rest schenkt Hij ons dan.

Abraham gaf zijn tienden aan Melchisedek. Dat staat in het oude testament, maar ook in het nieuwe testament. Van Melchisedek wordt niet alleen verteld dat hij priester was van God in de tijd van Abraham, maar dat hij priester was van eeuwigheid af aan tot in alle eeuwigheid. Hij wordt in het nieuwe testament gelijkgesteld aan de Zoon van God. Aan deze priester betaalde Abraham dus zijn tienden, lang voordat God tijdelijk een ander priesterschap instelde: het Levitische.
In de brief aan de Hebreeën wordt uitgelegd dat er een verandering van priesterschap heeft plaatsgevonden. Het Levitische priesterschap heeft plaatsgemaakt voor het priesterschap naar de ordening van Melchisedek. Deze nieuwe hogepriester doet nu dienst in het heiligdom in de hemel. Hij zit aan de rechterzijde van de troon der majesteit in de hemelen. Jezus is die nieuwe hogepriester.
Daar is natuurlijk veel meer over te zeggen, maar we houden ons voor nu bij ons onderwerp: tienden.

Jezus is dus hogepriester naar de ordening van Melchisedek. De tiendenbetaling aan Hem is nooit afgeschaft. Wij moeten, ook vandaag, tienden afdragen aan onze hogepriester. En net als in het oude testament worden de tienden afgedragen aan de dienstknechten van God. Dat zijn nu niet meer de Levieten, maar nu zijn het Gods werkers die full- of part-time werken voor de Here en moeten leven van het evangelie. De gemeente waar je samenkomt heeft geld nodig, allerlei organisaties die zich met het evangelie bezig houden hebben geld nodig.

Vraag de grote hogepriester hoe je je tienden moet verdelen. Hij zal het je duidelijk maken. En God zal je zegenen. Je zal zien dat je met het gedeelte dat God je schenkt (die negentig procent) meer kunt doen, dan dat je vroeger kon met de honderd procent waarvan je dacht dat die van jou waren.