Israël, het volk en het land van God
Deel 3 van 3 van deze bijbelstudie

 

De verstrooiing van de Joden


De nakomelingen van Abraham, met name de Joden, hebben ruim 2000 jaar ervaring kunnen opdoen met het luisteren naar God. (de 10-stammen die Israël werden kregen ongeveer 800 jaar minder de tijd.)

God had hun in Leviticus 26 een zegen en een vloek voorgehouden. Een zegen als zij zouden luisteren naar de Here, en een vloek als zij niet zouden luisteren naar Hem.

Leviticus 26:14

"Maar indien gij naar Mij niet luistert, dan...."

vers 32

"zal Ik zelf het land verwoesten..."

vers 33

"Maar u zal Ik onder de volken verstrooien.... en uw land zal een woestenij zijn en uw steden een puinhoop."

Zowel de 10-stammen (Israël) als de 2-stammen (Juda) hebben dit ervaren. Israël had het bij God al zo sterk verbruid dat het door de Assyriërs in ballingschap werd gevoerd en nooit meer terugkwam. (2Koningen 17:13-18). Ongeveer 130 jaar later trof Juda ditzelfde lot, maar zoals we al eerder gezien hebben mochten zij nog terugkeren naar hun land, naar Jeruzalem.

Dat volk der Joden was daar nog ten tijde van Jezus. God kwam persoonlijk op aarde. Hij sprak tot het volk der Joden. Zij hoorden Hem wel, maar zij luisterden niet.


Hebreeën 1:1

"Nadat God eertijds vele malen en op vele wijzen tot de vaderen gesproken had in de profeten, heeft Hij nu in het laatst der dagen tot ons gesproken in de Zoon."

Jahweh, het Woord -die later de Zoon werd- , had gezegd "Maar indien gij naar Mij niet luistert.....dan zal Ik u onder de volken verstrooien."
Dit is wat gebeurde toen de Joden Christus verwierpen.
In 70 n.Chr. werden de Joden verslagen door het Romeinse 10e legioen. De tempel werd verwoest, zoals Jezus geprofeteerd had:


Mattheüs 24:1-2

1 En Jezus ging de tempel uit en vertrok. En zijn discipelen kwamen tot Hem om Hem op de gebouwen van de tempel te wijzen.
2 En Hij antwoordde en zeide tot hen: Ziet gij dit alles niet? Voorwaar, Ik zeg u, er zal hier geen steen op de andere gelaten worden, die niet zal worden weggebroken.

Het volk werd verstrooid over de hele aarde, (vgl. ook Lucas 19:41-44)


DE TERUGKEER VAN DE JODEN

In 1948 werd door teruggekeerde Joden de staat Israël (opnieuw) opgericht. Ezechiël 36:1-8 vers 6 "Profeteer over het land Israël en zeg tot de bergen en de heuvels, tot de beekbeddingen en de dalen....(vers 8) gij bergen van Israël, zult uw takken voortbrengen en uw vruchten dragen voor mijn volk Israël, want nabij is zijn komst" (de komst van het volk Israël). Het land wordt voorbereid op de komst van het volk Israël. De tien stammen zijn nog niet openbaar geworden. De Joden hebben door de eeuwen heen hun identiteit weten te behouden en een deel van hen heeft in 1948 de staat Israël gesticht. Ik ben ervan overtuigd dat God hier de hand in heeft. Zij bereiden het land voor op de grote terugkeer van het volk Israël en Joden.



DE TERUGKEER VAN HET VOLK ISRAËL

Ezechiël 36:17-28 (lezen a.u.b. -->)


vers 24

"Ik zal u weghalen uit de volken en u bijeenvergaderen uit alle landen, en Ik zal u brengen naar uw eigen land."

Ezechiël 37:1-14 (lezen a.u.b. -->)

In een beeld laat God de herrijzenis van Israël zien. Ezechiël zag een dal met beenderen en zij waren zeer dor. De Here zij tot die beenderen "....gij zult herleven".
Die beenderen zijn de beenderen van het gehele huis Israëls. (vers 11). Het is niet zo dat dit volk niet meer bestaat, zodat er alleen nog maar beenderen zijn die van hen zijn overgebleven, neen, zij kunnen nog zeggen: "Onze beenderen zijn verdord en onze hoop is vervlogen, het is met ons gedaan." Voor God zijn zij "gedoden" (vers 9), maar Hij geeft de geest opdracht in hen te blazen, "zodat zij herleven."


vers 12

"Zo zegt de Here Here: zie, Ik open uw graven en zal u uit uw graven doen opkomen, o mijn volk, en u brengen naar het land Israëls."

De graven zijn de landen waar zij leven. Die landen houden hen vast, bewust of onbewust, maar de Here zal hen uit hun graven doen opkomen en brengen naar het land Israëls.

Ezechiël 37:15-19 (lees a.u.b.-->)

God laat hier heel duidelijk zien dat Hij een plan heeft met het volk Israël. Niet alleen met Juda, maar ook met de 10-stammen (Israël). Zij zullen één zijn in Zijn hand.


Ezechiël 37:20-23

"niet langer zullen zij twee volken zijn en niet langer verdeeld in twee koninkrijken".

Wanneer zal dat gebeuren?

Jeremia 3:11-18 (lees a.u.b. -->)
God verlangt naar de terugkeer van zijn volk Israël tot Hem.


Jeremia 3:12

"Ik zal u niet donker aanzien, want Ik ben genadig"


vers 13

"Alleen, erken uw ongerechtigheid, dat gij van de Here uw God zijt afgevallen."


vers 14

"...Ik zal u nemen, één uit een stad en twee uit een geslacht, en u brengen te Sion."


vers 17

"Te dien tijde zal men Jeruzalem noemen de troon des Heren."


vers 18

"In die dagen zal het huis van Juda naar het huis van Israël gaan, en zij zullen tezamen uit het Noorderland komen naar het land dat Ik aan uw vaderen ten erfdeel gegeven heb."

Het aantal van de terug te keren Israëlieten is volgens Jeremia 31:8b: "een grote schare". Toch lezen we in Jeremia 3


Jeremia 3:14

"Ik zal u nemen één uit een stad en twee uit een geslacht".

Dit geeft wel aan hoezeer het volk Israël verstrooid is. Maar het zal ook te maken hebben met de de grote verdrukking (de doodgemartelden).

God zal deze plannen volvoeren in een tijd dat men Jeruzalem zal noemen: "De troon des Heren." Vgl. Zacharia 14:9 "En de Here zal koning worden over de gehele aarde." Dat zal dus zijn als Jezus terugkomt.
En dan zegt God in Jeremia 3:18 "In die dagen zal het huis van Juda naar het huis van Israël gaan en zij zullen tezamen uit het Noorderland komen."
Het is toch wel heel erg duidelijk, dat God, ook in deze tijd, twee volkeren ziet waarmee Hij een plan aan het uitwerken is. Het volk Juda en het volk Israël. In de dagen dat Jezus terugkomt zal het volk Juda (de Joden) naar het volk Israël gaan en samen zullen zij gaan naar het land Israël. Dit impliceert dat op dat moment geopenbaard is wie de Israëlieten zijn.


Jeremia 31:1

"Te dien tijde, luidt het woord des Heren, zal Ik voor alle geslachten van Israël tot een God zijn en zij zullen Mij tot een volk zijn."
Wanneer is dat "Te dien dage"? De vorige tekst geeft dat aan: "...in het laatst der dagen..."


De relatie Israël - Gemeente (kerk)

We hebben gezien dat God profetieën heeft gegeven waarin Hij voorzegt dat het volk Israël weer zijn volk zal zijn. Hij zal hen oprichten, Hij zal hen brengen in het land Israël. De voorzegging betrof de terugkeer van heel het volk Israël. Wat we nu zien in Palestina is slechts een voorvervulling. Het is slechts een klein deel van de Joden dat de staat Israël heeft gesticht. Het overgrote deel is nog verstrooid over de wereld. De tien-stammen zijn zich nog niet eens bewust dat ze het volk van God zijn. Ze weten nog niet eens dat ze Israëlieten zijn. Het zal hun pas duidelijk worden omstreeks de tijd dat Jezus terugkomt. Hij zal de stammen van Jacob weer oprichten en de bewaarden van Israël weer terugbrengen. Maar Gods plannen zijn groter....


Jesaja 49:1, 5-6

"Hoort naar Mij, gij kustlanden, en luistert, gij natiën in de verte...Maar nu zegt de Here, die Mij van de moederschoot aan vormde tot zijn knecht, om Jacob tot Hem terug te brengen en om Israël tot Hem vergaderd te doen worden -en ik werd geëerd in de ogen des Heren en mijn God was mijn sterkte. Hij zegt dan: Het is te gering, dat gij mij tot een knecht zoudt zijn om de stammen van Jacob weder op te richten en de bewaarden van Israël terug te brengen; Ik stel u tot een licht der volken, opdat mijn heil reike tot het einde der aarde."

Het plan om het volk Israël weer tot God terug te brengen is in Gods ogen een te geringe opdracht voor de Persoon die deze taak op zich zou nemen. De grootheid van de "knecht des Heren" gaat uit boven de taak die alleen gericht is op het volk Israël.
God stelt die "Knecht des Heren...tot een licht der volken, opdat (zegt Hij) mijn heil reike tot het einde der aarde".
Dit heil, deze behoudenis is in niemand anders dan in Jezus Christus. (Handelingen 4:10-12 )

In Romeinen 11 kunnen we lezen dat Gods volk gevallen is en ...

Romeinen 11:11

"Door hun val is het heil tot de heidenen gekomen."
Zij hebben Jezus Christus verworpen.

vers 15

"Hun verwerping is de verzoening der wereld" geworden. Betekent dit nu dat de gemeente van Jezus, die uit de heidenen is, in de plaats komt van Israël?


vers 17

"Indien nu enkele van de takken weggebroken zijn en gij als wilde loot daartussen geënt zijt en aan de saprijke wortel van de olijf deel hebt gekregen, beroem u dan niet tegen de takken".

Niet alle takken zijn weggebroken, of zelfs de hele boom, nee, alleen enkele takken zijn weggebroken. Paulus heeft het in Romeinen 3:3 over "sommigen" die ontrouw zijn geworden. Enkele takken zijn weggebroken en wij zijn daartussen geënt. In Efeze 2 vanaf vers 11 spreekt Paulus over ditzelfde onderwerp.


Efeziërs 2:11-13

"Bedenkt daarom (zegt hij) dat gij, die vroeger heidenen waren...(dat gij) uitgesloten van het burgerrecht Israëls (was) en vreemd aan de verbonden der belofte."
(vers 13 HLW) "Je leefde zonder hoop en zonder God. Maar nu jullie één met Christus zijn, is er geen afstand meer tussen Gods volk en jullie. Doordat Christus zijn leven, zijn bloed, voor je heeft gegeven, zijn jullie dichtbij gekomen."

Gods volk is niet dichtbij de bekeerde heidenen gekomen, maar door Jezus' offer zijn wij, heidenen, dichtbij Gods volk gekomen. Wij zijn als takken geënt op dezelfde stam waaraan de "getrouwen" van Gods volk: Israël, groeien.

vers 14 HLW

"Hij (Jezus) heeft jullie (heidenen) en ons (Joden) tot één volk gemaakt."

vers 15b HLW

"Hij smeedde de twee -Jood en niet-Jood- samen tot één persoon."

vers 19 HLW

"Voor God zijn jullie nu geen vreemdelingen of buitenlanders meer; nee, je hebt dezelfde rechten als de Joodse christenen. Jullie behoren nu ook tot het volk van God, tot zijn gezin."

Wat betekent dit nou? Dit betekent, dat wat God voor had met het volk Israël, nu ook voor gelovigen uit de heidenen geldt. Om enkele punten te noemen:

  • "hunner is de aanneming tot zonen." Dit zoonschap is nu ook tot ons gekomen.
  • "hunner...zijn de verbonden" De verbonden die Hij met hen sloot, zijn nu ook met ons gesloten.
  • "hunner...zijn de beloften" De beloften die God hen gaf gelden nu ook voor ons.

Wij behoren niet door natuurlijke geboorte bij het volk Israël, maar doordat wij vertrouwen op de beloften van God. Dit geldt niet alleen ons, gelovigen uit de heidenen, maar, zo zegt Paulus in Romeinen 9, dit geldt eveneens voor de Israëlieten zelf.


Romeinen 9:6b-8 HLW

"Maar niet alle Israëlieten zijn échte Israëlieten. Al stammen ze van Abraham af, daarom zijn ze nog niet allemaal ware kinderen van Abraham. Want God heeft gezegd dat Hij alleen Isaak als Abrahams zoon beschouwde. Dus zijn Abrahams natuurlijke kinderen niet vanzelf kinderen van God. Nee, dat zijn alleen zij die, net als Abraham, op de beloften van God vertrouwen."

De Israëlieten die niet weggebroken werden zijn dus in dubbel opzicht kinderen van Abraham. Door afstamming en door geloof. Geloof in de beloften van God. Met hen zijn wij één gemaakt. Met hen die op God vertrouwen.
Wij, die één gemaakt zijn, hebben deel gekregen aan de saprijke wortel van de olijf. (Romeinen 11:17)

In Hebreeën staat:

Hebreeën 3:14

"Want wij hebben deel gekregen aan Christus."


Galaten 3:14

"Zo is de zegen van Abraham tot de heidenen gekomen in Jezus Christus, opdat wij de belofte des Geestes ontvangen zouden door het geloof."

Deze belofte des Geestes kwam tot de eerste gelovigen op het Pinksterfeest. Petrus houdt dan een toespraak tot allen die in Jeruzalem waren. Petrus haalt naar aanleiding van de uitstorting van de Heilige Geest een profetie van Joël aan. We kunnen door die toespraak belangrijke dingen leren over de verhouding die er is tussen het natuurlijke volk Israël en de Nieuwtestamentische gemeente. Petrus begint als volgt:

Handelingen 2:14b-21

"Gij Joden en allen, die te Jeruzalem woonachtig zijt, dit zij u bekend.... dit is het, waarvan gesproken is door de profeet Joël.
En het zal zijn in de laatste der dagen, zegt God, dat Ik zal uitstorten van Mijn Geest op alle vlees; en uw zonen en uw dochters zullen profeteren, en uw jongelingen zullen gezichten zien, en uw ouden zullen dromen dromen, ja, zelfs op mijn dienstknechten en mijn dienstmaagden zal Ik in die dagen van mijn Geest uitstorten en zij zullen profeteren. En Ik zal wonderen geven in de hemel boven en tekenen op de aarde beneden, bloed en vuur en rookwalm. De zon zal veranderen in duisternis en de maan in bloed, voordat de grote en geduchte dag des Heren komt. En het zal zijn, dat al wie de Naam des Heren aanroept, behouden zal worden"

Zoals al gezegd komen deze woorden van Joël. Petrus kende de boeken van het Oude Testament. En de Heilige Geest geeft Petrus in zijn hart om deze profetie van Joël te gebruiken om aan hen die luisteren te tonen, wat er nu aan de hand is.
Als we ons realiseren dat deze profetie, door de Heilige Geest ingegeven, gebruikt wordt om een uiterst belangrijke Nieuw Testamentische waarheid te verklaren, dan moeten we dit onderwerp goed bestuderen.
Laten we Joël 2:28-32 erbij pakken. Als Petrus zegt "En het zal zijn in het laatste der dagen", dan is dat niet een letterlijke aanhaling van Joël 2:28. Joël zegt (en dit zijn de woorden van God) "Daarna zal het geschieden...."

Petrus geeft dus een gevolgtrekking weer. Hij meent, dat het "daarna" slaat op "de laatste der dagen". Dit is terecht zoals we zullen zien.
Als er in Joël 2:28 staat: "Daarna zal het geschieden", dan moet er iets aan vooraf zijn gegaan.
Waarna zal het geschieden?


Joel 2:23

"En gij, kinderen van Sion, juicht en verheugt u in de Here, uw God, want Hij geeft u de leraar ter gerechtigheid...."

Dat de kinderen van Sion de inwoners van Jeruzalem zijn blijkt o.a. uit het vervolg (vers 27). De leraar ter gerechtigheid is Jezus. Hij is het die zijn Geest zal uitstorten (vers 28). (vgl. ook Jesaja 48:17)

Dan nu vers 27.

Joel 2:27

"mijn volk zal nimmermeer te schande worden. Dan zult gij weten, dat Ik in het midden van Israël ben, en dat Ik de Here, uw God ben, en niemand anders; mijn volk zal nimmermeer ten schande worden." (vgl. ook Ezechiël 37:27-28)

Dit vers geeft aan, welke tijd bedoeld wordt. Het zal de tijd zijn dat Israël weer één volk is, en woont in het land, op de bergen Israëls en de Here zal hun tot een God zijn. (vgl. Ezechiël 37:22-23). De profetie van Joël gaat over die tijd, de tijd van de teruggekeerde Christus. De tijd dat zijn volk Israël nimmer meer ten schande zal worden. En dan zegt vers 28:

vers 28

"Daarna zal het geschieden, dat Ik mijn Geest zal uitstorten op al wat leeft."

Kunnen we nu zien dat Jezus is teruggekeerd en dat het volk Israël onder zijn koningschap in vrede leeft?
Is het zo, dat God zijn Geest heeft uitgestort op "al wat leeft"? Zo kunnen we wel doorgaan. Is het zo dat de zon veranderd is in duisternis en de maan in bloed?

Nee, dit is allemaal niet zo, en toch.... Toch geeft de Heilige Geest Petrus deze profetie om aan te tonen wat er aan de hand is: de uitstorting van de Heilige Geest op de 120 in de bovenzaal.

Betekent deze aanhaling uit Joël dat we voortaan klakkeloos alle profetieën die zijn uitgesproken voor het volk Israël op de gemeente kunnen laten slaan?

Nee, we kunnen wel wat leren van het gebruik van deze profetie. Als we Handelingen 2 en Joël 2 vergelijken blijkt, dat de profetie van Joël, die duidelijk spreekt over de tijd dat de Messias als koning zal heersen, een soort voorvervulling kreeg op het pinksterfeest zoals dat in Handelingen 2 wordt beschreven.

Joël spreekt over de uitstorting van Gods Geest op alle vlees ten tijde van Jezus' koningschap op aarde. Let ook op het woordje 'van' mijn Geest.
Handelingen spreekt over een uitstorting van Gods Geest, over hen die Jezus als Koning in hun hart hebben aanvaard. (Het gaat hier aanvankelijk slechts om 120 pers.)

Er is nog zo'n aangehaalde profetie in het Nieuwe Testament die duidelijk maakt hoe de zaak in elkaar zit.


Hebreeën 8:8b-12

"Zie er komen dagen, spreekt de Here, dat Ik voor het huis Israëls en het huis Juda een nieuw verbond tot stand zal brengen, niet zoals het verbond, dat Ik met hun vaderen maakte ten dage, dat Ik hen bij de hand nam om hen uit het land Egypte te leiden, want zij hebben zich niet gehouden aan mijn verbond, en Ik heb mij niet meer om hen bekommerd, spreekt de Here. Want dit is het verbond, waarmee Ik mij verbinden zal aan het huis Israëls na die dagen, spreekt de Here: Ik zal mijn wetten in hun verstand leggen, en Ik zal die in hun harten schrijven, en Ik zal hun tot een God zijn en zij zullen Mij tot een volk zijn. En niet langer zullen zij een ieder zijn medeburger, en ieder zijn broeder leren zeggende: Ken de Here, want allen zullen zij Mij kennen, van de kleinste tot de grootste onder hen. Want Ik zal genadig zijn over hun ongerechtigheden, en hun zonden zal Ik niet meer gedenken."

Deze profetie komt uit Jeremia 31:31-34. Weer zien we dat het een profetie is, die gericht is aan Israël en die gebruikt wordt om er een Nieuw Testamentische waarheid mee uit te leggen voor de gemeente. Weer zien we dat de profetie oorspronkelijk bedoeld is voor Israël en met name voor de tijd dat het overblijfsel van Israël zal zijn teruggekeerd. Heel hoofdstuk 30 en 31 van Jeremia gaat hierover.
Als de Messias de regering op zich zal nemen, dan zal Hij met het huis van Israël èn met het huis van Juda een nieuw verbond sluiten.


Jeremia 31:33b

"Ik zal mijn wet in hun binnenste leggen en die in hun hart schrijven. Ik zal hun tot een God zijn, en zij zullen Mij tot een volk zijn."

Vers 34 maakt nogmaals duidelijk, dat dit slaat op een toekomstig moment. Want het is toch duidelijk dat niet ieder de Here kent (een kennen wat voortkomt uit het leren).

Wij christenen kunnen zeggen, dat God onze God is en dat wij zijn volk zijn. (Zie ook 2 Korinthiërs 6:16).
Ook weten we dat de Here tegen ons zegt:

Hebreeën 10:16

"Ik zal mijn wetten in hun harten leggen, en die ook in hun verstand schrijven."

Toch is dit maar net zo ten dele vervuld als de profetie van Joël.

Beide profetieën zijn oorspronkelijk bedoeld voor de laatste dagen, met name is dat de tijd van de terugkeer van Jezus, en beiden hebben een voorvervulling in de gemeente. Beiden zijn bedoeld voor hen die het koningschap van Jezus Messias aanvaarden en ze zijn uitgesproken voor zijn volk, de Israëlieten. Maar beide profetieën zijn voorvervuld in hen die het koningschap van Jezus nu al aanvaard hebben in hun hart.
Het Koninkrijk, waar Jezus over predikte, blijkt -net als bij zoveel dingen in de bijbel- in een tweeledigheid te worden uitgewerkt. Gods koninkrijk in onze harten en Gods koninkrijk t.Z.t. op deze aarde.


VOORVERVULD

Wat kunnen we daaronder verstaan?
Gods plannen worden, zoals we al eens eerder zagen steeds in een tweeledigheid uitgevoerd.
Bijvoorbeeld: De eerste Adam en de tweede Adam.
Gods volk Israël en Gods volk de gemeente.
Het aardse beloofde land en het hemelse beloofde land.
De aardse offers en het hemelse offer. enz. enz.

Onder "voorvervuld" kunnen we verstaan, dat als het eerste deel van Gods plan wordt uitgevoerd, d.i. het aardse deel in bovengenoemde voorbeelden, het een voorvervulling is van het tweede deel van Gods plan, in dit geval het geestelijke deel.

Laten we zien of deze theorie in het N.T. bevestigd wordt. Hebreeën 9 spreekt over het heiligdom op aarde en het heiligdom in de hemel. Vers 9 zegt dat het aardse heiligdom en alles wat daarmee verband hield een zinnebeeld, of een afbeelding was voor de tegenwoordige tijd. Wat God wilde duidelijk maken over wat er in het hemelse heiligdom zou gaan gebeuren, heeft Hij a.h.w. voor vervuld in het aardse heiligdom. Wil dat zeggen dat het aardse heiligdom geen waarde had voor de Israëlieten, of dat het slechts in hun gedachten bestond? Nee, natuurlijk niet. Het is wel degelijk echt gebeurd en het had grote waarde, alleen de uiteindelijke vervulling van Gods plan was vele malen groter en veel meer verstrekkend dan de voorvervulling. Vergeleken bij het offer van Jezus valt elk ander offer, hoeveel het er ook geweest zijn, in het niet.

Ook in Hebreeën wordt er een verhaal van voorvervulling aangehaald: het ingaan in het beloofde land. Het beloofde land wordt hier aangeduid met de rust die God geeft. Israël had na zijn omzwervingen door de woestijn rust nodig. Het beloofde land zou hen die rust geven.
Zij konden niet in die rust, in dat beloofde land ingaan, omdat zij ongehoorzaam geweest waren door de verspieders meer te geloven dan God. (Hebreeën 3:18-19)

Dit voorbeeld, deze voorvervulling, staat ons ook te wachten als wij God niet geloven. Dan zou het net zo kunnen gaan als bij die generatie Israëlieten die moesten sterven zonder het beloofde land te hebben gezien.

Hebreeën 4:11

"Laten wij er dus ernst mee maken om tot die rust in te gaan, opdat niemand ten val kome door dit voorbeeld van ongehoorzaamheid te volgen."

Ons beloofde land is het hemelse vaderland, de plaats waar God woont.


Efeziërs 2:19

"wij zijn huisgenoten Gods."

Toen Israël uiteindelijk het beloofde land toch introk vervulden zij op dat moment Gods plan op het aardse niveau. Wij christenen vervullen Gods plan op geestelijk niveau, als wij tenminste ernst maken met die zaak.

Een laatste voorbeeld.
Israël moest het beloofde land intrekken en het zuiveren van de goddeloze inwoners. (Deuteronomium 7:1-6)
Wij moeten ons realiseren dat als wij de hemelse gewesten betreden, wij te vechten hebben tegen de machten die daar heersen. (Efeziërs 6:10-18)

Nu is het niet zo dat die tweeledigheid in Gods plannen ophoudt. Het houdt niet op bij een aards volk als voorvervulling van een geestelijk volk, n.l. Israël-Gemeente. Het gaat door. In al Gods plannen zit die voorbeeld functie. We hebben al stil gestaan bij die twee bijbelgedeelten waarbij we zagen dat het beloofde niet ten volle werd uitgewerkt. Petrus sprak over de uitstorting van de Geest alsof dit het was wat God in detail beloofd had bij monde van Joël. Maar we hebben al gezien dat dit niet het geval was. Gods Geest werd toen niet, en is nog steeds niet, uitgestort op alle vlees. Ook het tweede besproken gedeelte uit Hebreeën 8 laat duidelijk zien dat deze profetie niet volledig vervuld is. Het is toch niet zo dat iedereen de Heer kent?

Als we dit alles overdenken zien we dat Israël een voorbeeldfunctie had t.o.v. de christenen. Gods plannen werden a.h.w. voor vervuld in hen. Uit de aangehaalde teksten van Handelingen 2 en Hebreeën 8 zien we dat wij, christenen, op onze beurt ook weer een voorbeeldfunctie hebben t.o.v. een volk dat later volledig deel zal hebben aan deze beloften. Dat volk dat later komt zal in zijn geheel de Geest van God ontvangen met de daarbijbehorende kracht. Zij zullen allen de Here kennen.

Zo zien we dat God zijn plannen uitwerkt op meerdere niveaus.

  1. Het volk Israël werd Gods volk. Het bleef een aards volk en had geen deel aan Gods Geest.
  2. Gods volk wat feitelijk een niveau hoger staat, zijn de christenen. Zij zijn weliswaar "in het vlees", dus net zo natuurlijk als de Israëlieten, maar zij, de christenen, hebben Gods Geest ontvangen en zijn daardoor geestelijk, al is dit geestelijk slechts ten dele.
  3. Als Jezus terugkomt zullen wij tot totaal geestelijke wezens veranderd worden en aan Hem gelijkgesteld worden.
  4. Dan zal het aardse volk Israël ook op een hoger niveau komen, maar niet gelijk aan de gemeente zoals die nu is (aan de ene kant natuurlijk, anderzijds beperkt geestelijk), maar zij zullen allen vol zijn van Gods Geest, en allen zullen zij de Here kennen. Niemand zal meer onderwezen hoeven te worden over de Heer, want zelfs de kinderen zullen Hem kennen. Deze periode duurt in ieder geval 1000 jaar.

In andere bijbelstudie's komen we terug op de eindtijd, het duizendjarig rijk en de nieuwe hemel en de nieuwe aarde.

Lucas 19:41-44

"41 En toen Hij nog dichterbij gekomen was en de stad zag, weende Hij over haar, 42 en zeide: Och, of gij ook op deze dag verstond wat tot uw vrede dient; maar thans is het verborgen voor uw ogen. 43 Want er zullen dagen over u komen, waarin uw vijanden een bolwerk tegen u zullen opwerpen 44 en u omsingelen en u van alle zijden in het nauw brengen, en zij zullen u en uw kinderen in u vertreden en zij zullen in u geen steen op de andere laten, omdat gij de tijd niet hebt opgemerkt, dat God naar u omzag."

Handelingen 4:10-12

"10 dan moet aan u allen en het ganse volk van Israel bekend zijn, dat door de naam van Jezus Christus, de Nazoreeer, die gij gekruisigd hebt, maar die God heeft opgewekt uit de doden, dat door die naam deze hier gezond voor u staat. 11 Dit is de steen, door u, de bouwlieden, versmaad, die nochtans tot hoeksteen is geworden. 12 En de behoudenis is in niemand anders, want er is ook onder de hemel geen andere naam aan de mensen gegeven, waardoor wij moeten behouden worden."

Romeinen 3:3

3 "... Als sommigen ontrouw geworden zijn, zal dan hun ontrouw de trouw Gods tenietdoen?"

Romeinen 11:17

"17 Indien nu enkele van de takken weggebroken zijn en gij als wilde loot daartussen geent zijt en aan de saprijke wortel van de olijf deel hebt gekregen,"

Jesaja 48:17

"17 Zo zegt de Here, uw Verlosser, de Heilige Israels: Ik ben de Here, uw God, die u leert, opdat het u welga; die u de weg doet betreden, die gij moet gaan."

Ezechiël 37:27-28

"27 Mijn woning zal bij hen zijn; Ik zal hun tot een God zijn, en zij zullen Mij tot een volk zijn. 28 En de volken zullen weten, dat Ik, de Here, het ben die Israel heilig, doordat mijn heiligdom voor eeuwig te midden van hen staat."

Ezechiël 37:22-23

"22 En Ik zal hen tot een volk maken in het land, op de bergen Israels, en een koning zal over hen allen koning zijn; niet langer zullen zij twee volken zijn en niet langer verdeeld in twee koninkrijken. 23 Niet langer zullen zij zich verontreinigen met hun afgoden, hun gruwelen en al hun overtredingen, maar Ik zal hen verlossen van alle afvalligheid waarmee zij gezondigd hebben, en hen reinigen, zodat zij Mij tot een volk zullen zijn en Ik hun tot een God zal zijn."

2 Korinthiërs 6:16

"Wij toch zijn de tempel van de levende God, gelijk God gesproken heeft: Ik zal onder hen wonen en wandelen, en Ik zal hun God zijn en zij zullen mijn volk zijn."

Hebreeën 3:18-19

"18 Aan wie anders zwoer Hij, dat zij tot zijn rust niet zouden ingaan, dan aan hen, die ongehoorzaam geweest waren? 19 Zo zien wij, dat zij niet konden ingaan wegens hun ongeloof."

Deuteronomium 7:1-6

"1 Wanneer de Here, uw God, u in het land gebracht zal hebben, dat gij in bezit gaat nemen, en Hij voor u uit vele volken verdreven zal hebben, ....dan zult gij hen volkomen met de ban slaan; gij zult met hen geen verbond sluiten en hun geen genade verlenen. .... 5 Maar aldus zult gij met hen doen: hun altaren zult gij afbreken, hun gewijde stenen verbrijzelen, hun gewijde palen omhouwen en hun gesneden beelden met vuur verbranden. 6 Want gij zijt een volk, dat de Here, uw God, heilig is; u heeft de Here, uw God, uit alle volken op de aardbodem uitverkoren om zijn eigen volk te zijn."

Efeziërs 6:10-18

"10 weest krachtig in de Here en in de sterkte zijner macht. 11 Doet de wapenrusting Gods aan, om te kunnen standhouden tegen de verleidingen des duivels; 12 want wij hebben niet te worstelen tegen bloed en vlees, maar tegen de overheden, tegen de machten, tegen de wereldbeheersers dezer duisternis, tegen de boze geesten in de hemelse gewesten."